Vruchtwaterpunctie

Rondom 16 weken kunnen, met behulp van vruchtwateronderzoek, chromosoomafwijkingen worden opgespoord. De meest voorkomende afwijking is het Downsyndroom. Met dit onderzoek kunnen tevens kinderen met een open ruggetje worden opgespoord. Tussen de 80 en de 90 procent van alle vruchtwaterpuncties wordt uitgevoerd omdat de moeder ouder is dan 36 jaar. Het Downsyndroom komt namelijk procentueel vaker voor met het vorderen van de leeftijd. Na een vruchtwaterpunctie is er een kleine kans op een miskraam: ongeveer een half procent.

Een relatief nieuwe methode om het Downsyndroom op te sporen is de echografische nekplooimeting. Deze kan tussen de elfde en dertiende week van de zwangerschap worden uitgevoerd. Kinderen met het Downsyndroom hebben meestal een dikkere nekplooi. De methode geeft echter geen definitief uitsluitsel. Ongeveer 20% van de kinderen met het Downsyndroom heeft een “normale” nekplooi. Bovendien lijden weer niet alle kinderen met een dikkere nekplooi aan het Downsyndroom. De methode kan gebruikt worden als een selectie vooraf om al dan niet een vruchtwaterpunctie te laten doen.

Bij een vruchtwaterpunctie haalt de gynaecoloog met een holle naald via de buikwand vruchtwater uit de baarmoeder. De cellen uit dit vruchtwater worden onderzocht op afwijkingen. De punctie duurt slechts een paar minuten en doet ietwat pijn als de naald in de buik prikt. Tijdens het prikken wordt er tevens een echo gemaakt zodat de gynaecoloog precies kan zien wat hij doet en niet in de baby of de placenta prikt. De uitslag wordt na ongeveer 2 of 3 weken bekend gemaakt.
 

Reageer op artikel:
Vruchtwaterpunctie
Sluiten